ARTI ET AMICITIAE LID FRED VAN DER WAL 55 JAAR KUNSTSCHILDER/AUTEUR ZEGT: IK BEN DOOR DE JAREN HEEN ELKE IJDELHEID AL LANG ONTSTEGEN EN – U ZEGT HET ZELF- DAT KENMERKT DE WARE KUNSTARTIEST!

februari 24, 2021

ARTI ET AMICITIAE LID FRED VAN DER WAL 55 JAAR KUNSTSCHILDER/AUTEUR ZEGT: IK BEN ELKE IJDELHEID AL LANG ONTSTEGEN EN – U ZEGT HET ZELF- DAT KENMERKT DE WARE ARTIEST! DAAR LEG IK MIJ BIJ NEER…


Begin 1966 betrad ik met opgeheven handen en opgeruimde blik het kunstenaarsplantsoen en dacht daar een vrij gemaakt, tolerant, intelligent, sensitief publiek aan te treffen. Niets was minder waar. Het bleek een zeldzaam bekrompen soort mensen, doorgaans van een kleine kom af. Zoals gebruikelijk behept met salon-communistische denkbeelden, gevoed door jaloezie op de betere klasse en dat was voor mij weer eens geheel andere koffie dan thee. Er viel geen sjokola van te maken.
In 1972 werd ik lid kunstenaar van in de kopregel genoemd instituut dankzij bestuurslid Dora van der Veen, die de ballotage commissie, geheel anti-Fred van der Wal, op sublieme wijze om praatte. De oudere generatie Arti leden kenmerkten zich door alpinopetten en het beoefenen van een krachteloos expressionisme of een verwaterd impressionisme, zoals gepropageerd door de Rijks academie. Klein bier.
De eerste avond dat ik met mijn echtgenote de societeit bezocht maakte ik kennis met het vrije artistieke leven en zag met genoegen hoe de beschonken contraprestatie schilder Leo Dooper met een loodzware Berlage tafel begon te gooien. Een kunststuk. Zoiets doe je als kunstartiest hem niet zo gauw na. Hij werd overigens geroyeerd na het voorval.
Jaren geleden, toen de tafeltjes van Arti met oud-modisch geruite kleedjes waren bedekt en tafellampen van een laag wattage uit het jaar nul waren opgeleukt bezocht ik de societeit in gezelschap van de rancuneuze, doch intelligente illustrator/contraprestatie schilder Teun Nijkamp. We waren nog geen drie minuten binnen of er kwam een heer in driedelig pak met brillcream in zijn achterover gekamd haar op ons af die op bekakte toon ons beval elke aanwezige een handje te geven.

‘Zo gaat dat bij ons, jongens’, zei het heerschap. Teun ging direct braaf handjes geven en ik zei: ‘Handjes geven? Ben je belazerd, dat doe ik niet!’
Affijn, we moesten direct vertrekken. Ik had tegen de Arti beleefdheidscode in geweigerd mij aan te passen aan het daar geldende burgermansgedrag.


Zomer 1967 droegen enkele Arti kunstenaars mij voor, zoals dat heette. Ze waren terecht onder de indruk van mijn New Fig werk. Het pvda lid Jacob Kuiper, een van de leden van de ballotage commisie, was een van ondertekenaars, die voor mijn werk geporteerd was. Een andere schilder, Dirk van Gulik, die mijn werk kende, begon Jacob Kuiper uit te maken voor mislukte kunstenaar. Hij zei letterlijk tegen Kuiper: “Dat zo’n kluns als jij een goeie schilder als Fred van der Wal voordraagt is een schande”.
Een scheldpartij over mijn hoofd heen was het gevolg tussen de twee half dronken schilders. Het kwam er op neer dat van Gulik mij voor wilde dragen als lid kunstenaar. Ik zei daar niets op om geen olie op het vuur te gooien. Kuiper zei toen: “….dan trek ik mijn handtekening ter voordracht van Fred van der Wal in en doe jij het maar, van Gulik, maar ik stem wel tegen de voordracht van Fred van der Wal en zo lang ik Arti lid ben komt hij er niet in”.
De gefrustreerde Kuiper stemde uiteraard tegen mijn lidmaatschap. Hij zou er voor zorgen, beweerde hij, dat ik nooit lid zou kunnen worden. In de zestiger jaren had ik geen cent te makken, dus was een lidmaatschap van een kunstenaarsvereniging voor mij belangrijk om te overleven. In 1968 werd ik trouwens afgewezen voor kunstenaarsverenigingen St. Lucas en De Onafhankelijken en De Nederlandse Kring Van Tekenaars. In 1965, 1966, 1967 werd ik afgewezen voor de BKR in Haarlem en Amsterdam zowel als voor de BBK. Het was toen nog in de mode om Karel Apel na te schilderen. Wie geen talent had, daar lag de subsidie voor het grijpen. Barend Niekamp, de Barry uit het boek van Jan Cremer, kreeg een reisbeurs van twee duizend gulden, die hij dezelfde dag omzette in een kluit hasj.


Vanaf 1974 dineerden mijn echtgenote en twee dochters drie, vier maal per week in Arti. In 1976 maakte de assistente van Galerie Mokum een scene met mij in Arti en begon mij op geraffineerde wijze te beschuldigen, uiteraard vielen de verzamelaar Sjouk S. en de schilder C.v. G. haar bij. De galerie assistente verspreidde op Arti dat ik een SS-er was en mijn vader die een uitkering van Stichting 1940- 1945 kreeg ook een SS-er. Ik keek er van op. Het was in de jaren 70 grote mode onder salon socialisten en communisten om iedereen die ze niet welgevallig waren voor fascist en nazi uit te maken. Een hetze tegen mijn persoon en werk is toen begonnen.


Al lang ben ik elke ijdelheid ontstegen en bevind ik mij sinds 1999 in de welstandsklasse die hooguit 10 % van de bevolking betreft en dat houden we zo. Geld maakt pas echt heel gelukkig. Mijn werk wordt gewaardeerd in New York Centrum, Los Angeles en San Francisco. Daar krijg ik invitaties voor exposities van minder bevooroordeelde dames en heren. Nooit ga ik in op invitaties uit het buitenland. In Nederland boycotten de overheid en collegaatjes mij al vanaf het begin van mijn. Jaren geleden hield Arti et Amicitiae exposities van figuratieven en realisten. Ik werd daar niet voor uitgenodigd. Zo zal het mij niet overkomen dat ik in het kader van Interviews met Arti kunstenaars of exposities georganiseerd door G. ooit zal worden uitgenodigd. Ze vond mijn werk toch o-zo-luguber. Kijkers zouden er van schrikken. Ik heb veel negatieve verhaaltjes over mijn werk gehoord, maar de laatste kwalifikatie was nieuw. Nee, dan had ze liever collegaatjes met hoge bloeddruk koppen, die Picasso (slecht) naschilderden. Een Arti lid met een kale kop, Willem Gorter, verzocht mij mijn Arti lidmaatschap zo snel mogelijk op te geven. Uiteraard was hij een tekenleraar. Collegas? Ze zijn zo buitengewoon gevoelig en sentimenteel, zegt men, maar week in het verzet. Een iegelijk wil zich uitnemender achten dan mijzelve, valt mij op, doch dan zeg ik dat zij dat dan eerst maar eens dienen te bewijzen. De gemiddelde kunstartiest wil zijn als een Formule 1 bolide, op twee wielen gierend met rokende banden door de bochten des levens over alle vluchtheuvels scheurend in opperste vrijmaking, doch met behoud van uitkeringen, vakantiegeld en dertiende maand. Ik vind ze zo veilig.
Ik ben gevoelig voor tradities uit de tijd dat een kunstenaar nog een kunstenaar was en geen overgesubsidieerde staatsambtenaren. Mijn voorouders waren Fransen en Friezen. Het tekent mij al vanouds her. Als auteur en schilder ben ik niet te plaatsen in een hokje en dat mijn Arti collegaatjes om die reden zo zenuwachtig op mij reageren verklaart veel. Ik voel met ze mee. Voor wel twee minuten. Met mijn omvangrijke oeuvre neem ik nu eenmaal een volstrekt unieke plaats in de Nederlandse kunst. Niet dat ik daar van nature bij wil horen, maar dat is een ander verhaal. U zegt het: de meeste collegaatjes zijn vervuld van het eigen super Egootje en het overheerlijke zelf. Laat ik de lezer mededelen dat ik diepe compassie heb met mijn geachte collegae….diepe compassie. Vertel mij wat!

Share this: