IK WIL GEEN WATER UIT DE ROTS SLAAN…

september 27, 2015

Ik nam mij al vroeg voor dat ik mijn leven niet zou weg gooien. Het mocht eenvoudigweg niet mis gaan.
Ik liet het mij soms ontglippen en als ik het had laten ontglippen ging ik er twee keer zo hard achter aan.
Het klinkt misschien voor een calvinist patheties, die gelooft in de onontkoombare noodlots bestemming van hemel, hel en verdoemenis, maar korte ogenblikken van geluk en zekerheid zijn voor mij essentieel.
Regendruppels op een blad van een plant die als diamanten schitteren in de zon.
Die korte ogenblikken van geluk ervaar je als je met je vier langharige Noorse boskatten speelt, ze te eten geeft, kopjes van ze krijgt of als ze aan het voeteneinde van je bed slapen in woordeloze eensgezindheid.
Noorse en Siberiese boskatten zijn sociale dieren. Mensen niet.
Calvinisten, bevindelijk gereformeerde en E.O. aanhangers al helemaal niet. Zij hangen de cultus van de haat aan. In dat opzicht kan ik de humorloze calvinisten een hand geven.
Als jonge kunstenaar zocht ik in de sixties niet vooral zekerheid en geluk, want dat is in contradictie met het beroep. Geluksmomenten? Alleen uit leed wordt kunst geboren…
Vroeger kon ik dat al helemaal niet vast houden; geluk was een etheriese zeepbel.
Nam je het in de hand dan spatte het uiteen zonder een spoor na te laten, dan was het voor goed weg. Pech onderweg maar geen politie op je hielen.
Ik heb heel mooie momenten gekend in het duinpark Kostverloren in Zandvoort begin vijftiger jaren, de confrontatie met de natuur op een mooie zomerdag als je in een duinpan lag te kauwen op een spriet helmgras en naar de blauwe hemel keek, de zon voel-
de op je huid en hopen dat het nooit voorbij ging.
Ook als kleuter in het Vondelpark als ik in het weekend wandelde met mijn sombere grootvader om de eendjes brood te voeren en zag hoe de Vondelbrug werd gebouwd die de Overtoom met de van Baerlestraat zou verbinden. Een groot bouwwerk.

Ik heb toen op die zomerse dag in het Kostverlorenpark al beseft dat er een moment voor en een moment daarna zou komen- waardoor er een schaduw over zou vallen en alles wat mooi was lelijk zou worden als bij toverslag. En ik wil benadrukken dat die schaarse piek ervaringen het raadsel van de werkelijheid is waarin wij leven.

Het was geen gelukkige jeugd waarin de meeste kunstenaars zo graag grossieren. Moeders lieveling en vaders oogappel was er niet bij.
Ik ben voor de kunst het huis uitgezet zonder een cent op zak. Mijn boeken en schaarse meubels kreeg ik via de Amsterdamse advocaat Mr. Moes terug. Sommige boeken en familiefotos hielden mijn familieleden achter. Documentatie is grotendeels vernietigd.
Medelijden met of begrip voor het kind of begrip in mijn familie?
Dat was niet aan de orde. Ik werd als indringer beschouwd. Ze waren er op uit je eens chuldgevoel te geven dat je bestond. Daar heb ik lang last van gehad. Als ik een boek of een LP kocht voelde ik mij schuldig.
‘Kinderen hebben geen gevoel, je kunt er mee doen wat je wilt’, zeiden mijn tante, grootouders en oom altijd. Al voor mijn tweede levensjaar was ik in huis bij de verbitterde grootouders
Mijn zuster en ik waren in de ogen van onze opvoeders non existent.
Minder dan een hondendrol. Een wegwerp artikel.
Maar ik werd al snelhandig en geslepen, ijskoud, gewetenloos en immoreel. Niet omdat ik ’t wilde, maar uit lijfsbehoud. Mijn broer werd vermoord, mijn zuster is levenslang een diep ongelukkige vrouw geweest die dankzij psychotherapie in het alledaagse leven op haar wankele benen bleef staan.
Ik hield altijd rekening met een worst case scenario in alles. Nog steeds.
Na een paar keer weet je als kindwaar je voor moet uitkijken en waarvoor niet, je weet op de duur instinctief wat je moet doen en hoe je moet overleven.
Dat kun je in verschillende verhalen terug lezen in mijn boeken.
Het is niet komies of luchthartig. Nooit. Ik wil geen boeken schrijven waar je om kunt lachen, dat is goed voor Toon Hermans aanbidders en Telegraaf lezers. Een roman schrijven zit er bij mij niet in. Ik kies voor de column en het essay. Ik wil geen water uit de rots slaan of water naar de zee dragen. Ik wil helemaal niets. Succes zegt mij niets.
Toch moet je het uiterste halen uit je talenten. We zijn niet voor niets op aarde. Ik wil als kunstenaar mijn sporen achter laten en dat zijn mijn fotos, schilderijen, tekeningen, grafiek en boeken.
Op de verschrikkelijkste momenten deden mensen, zoals een familielid, vreemde, onverklaarbare ding en, haalden hun kunstoog uit de kas en leggen die in een bord soep, lepelden het oog op, lieten het in hun mond rollen, maakten goedkeurende grimassen en geluiden, deden alsof ze er in bleven. Spuugden het vervolgens zogenaamd kotsend weer uit.
Dat is banaal, zielig en verwerpelijk, maar ook om te grimlachen, want hij relativeerde zijn ene blinde oog om ons tegelijkertijd schrik aan te jagen.
Ik was weer eens een paar maanden in huis bij de biologische ‘vader’en zijn tweede echtgenote die al gauw weg liep.Het was een zootje in huis.
Ik was 7 jaar oud. Het was nazomer. Mooi wee de hele dag geweest. Op tafel stond een schaal kersen.
Hij nam afscheid zette de gaskraan open waar we bij waren. Uit het raam riep ik om hulp. De door buren gewaarschuwde brandweerlieden sloegen de voordeur met bijlen in elkaar.
Ik stond erbij en ik keek er naar. Als ze even aangebeld hadden dan zou ik hebben open gedaan, maar 5 jaar nazibezetting had de overheid moed en bijlen gegeven.Er zou en moest geweld aan te pas komen. Ferme jongens, stoere knapen.
Iedereen gedraagt zich volgen in gesleten patronen waar zij slachtoffer van zijn en zo doende niet aan hun noodlot kunnen ontkomen.
Als kind zag ik al dat iedereen zijn eigen image navolgde zonder er in te geloven. Maskers. Ik zag hoe ze doekjes voor het bloeden verkochten. Ze deden niet wat zij zeiden en ze zeiden niet wat ze deden.
En wat fysiek en psygies geweld betreft: ik vond het normaal. Geweld was de normale omgangsvorm in mijn familie. Morele corruptie en chantage praktijken eveneens. Ik ben altijd als kind beducht geweest voor oncontroleerbare uitbarstingen van zinloos geweld, daarom heb ik lang Oosterse vechtsporten als judo, jiu jitsu en karate beoefend tot mijn vijfenvijftigste.
De zelfbeheersing ten top, dat is karate. Langs de kortste en snelste weg tot je doel. Otomatiese refleksen. De zin van zen.
In fundamentalistiese christelijke kringen vonden ze dat zeer zondig. Karate was iets van de duivel beweerden ze zonder er iets van af te weten.
Geweld hoorde bij mijn jeugd en soms was dat ook nuttig want het maakt je hard.
Trouwens; iedereen kreeg geregeld een keiharde dreun voor zijn kanus in die tijd. Misschien kreeg ik er net wat te veel.

Share this: