"Bezoek aan auteur Jef Geeraerts 1982"
 
 
Donderdag  12 aug. 1982
 
Terug gevonden gedeelte van aantekeningen bezoek aan auteur Jef Geeraerts te Drongen na briefwisseling. Ook de datering van het bezoek kan niet achterhaald worden. De aantekeningen zijn niet compleet. Het bezoek is in elk geval in de zomermaanden geweest.
 
Het adres is lastig te vinden. We rijden langs een buro van de gendarme en vragen het juiste adres. Ze zijn ons ter wille en grijnzen als ik de naam van Jef Geeraerts noem. Awel, die kennen we wel. We rijden er heen en bellen aan bij de intercom. Het is ongebruikelijk om zo maar zonder aankondiging aan te komen zoals in Holland de gewoonte is. 
Jef komt met een bruin verbrand ontbloot bovenlijf aan het hek en opent het. We worden binnen gevraagd en nemen plaats op een witte bank. Grafiek aan de muur van een onbestemd karakter, inheemse wapens staan opgesteld. We drinken bier. Nora is ziek en verschijnt dan ook niet.
Jef heeft weinig tijd. Hij heeft een afspraak voor een nieuwe lavabo uit te zoeken. 
We praten over de Nederlandse literatuur. Heeresma vindt hij helemaal niets. Hij vindt Cremer wel goed. Ik vind het tweede boek beter, Geeraerts het eerste, omdat hij het rauwer en ongepolijster vindt. 
Ik herinner mij de soms kitscherige stukken uit deel 2. “Operatie Kogelwond” uit het eerste boek dat in Gard Sivik is verschenen vinden wij beiden een goed fragment. Ik vind het Mickey Spillane stijl.
Geeraerts zegt: “Misschien maakt Cremer nog eens zo’n klapper.”
"Ik denk van niet. Ik zie Cremer als de schrijver van één boek"zeg ik.
Weinig tactisch vermeld ik dat Cremer in Holland rond vertelt dat Jef hem brieven schrijft waarin hij Cremer smeekt om mee te mogen op reis. 
De laatste twee boeken “Onder professoren” en “Uit talloos veel miljoenen” van Hermans vindt Geeraerts slecht.
Ik zeg dat ik ze mooi geschreven vind, handig in elkaar gezet. 
Hij beaamt dat “Uit talloos veel miljoenen” truttig is. 
Na een uur bezoek besluit ik met: “Laten we op stappen. Kunnen we misschien een afspraak maken voor de fotos zoals voor gesteld in mijn laatste brief?”
“Is er haast bij? Moet ik een definitieve afspraak nu maken?” vraagt hij.
“Stel me op de hoogte per brief als het goed uit komt.” 
Ik moet toch nog het één en ander aan portretten produceren  voor ik aan een catalogus kan denken. 
Ik bedank hem voor de ontvangst.
Overhandig hem een foto die we een paar uur geleden in een antiquariaat in Gent hebben gekocht van een aantal Belgische koloniale bestuurs ambtenaren  in smetteloze witte uniformen en tropen helmen van vijftig jaar terug. Kuifje in de Kongo. 
Ik zie hem denken: "Belazert ie me nou of niet?"
Hij wijst een willekeurige koloniaal aan en zegt: “Kijk! Dat ben ik!”
Later in de auto op weg naar Holland zeg ik in een soort namaak Vlaams: “Waddhee, daddis waddanders dan die Ollandse dikdoende artiesten met hun miserabel gekanker!”
Ina zegt daar op lachend: “Pappiewappie!”
Een uitroep gebezigd door de eerste echtgenote van de auteur in één van de boeken van Geeraerts.
“Die vriendin uit Tijnje van Geeraerts zou dat nou wel een lekker stuk zijn geweest? Ze was wel een kop groter dan onze auteur, schreef hij mij eens.” 
“Wat maakt het uit”, zegt Ina.
“Niets. Over een nieuwe Gangreen wilde hij niet praten. In het huis van de gehangene spreekt men niet van het touw, zei hij . Hij weet dat lezers die zijn Gangreens erg goed vinden niet zo zijn gecharmeerd van zijn detectives. 
Ik denk er niet over om “Kodiak” of  “De zaak Jespers” te gaan lezen. De loop van het Belgisch recht dat daar in besproken wordt interesseert mij niet.“