Triviale kunstkwesties?
Triviale kunst kwesties?
Wat schildert de schilder? Is deze vraag van belang? Hoe schildert de schilder, is een andere, betere vraag. Moet een schilder de werkelijkheid weer geven of niet? Waarom schildert de schilder nog in een tijd dat de beeldcultuur bepaald wordt door glossies, nerveus voorbij flitsende videoclips, computer animaties, strips. De devaluatie en fragmentatie van een eens rijke beeldcultuur.
Waar gaat het om?
Werkelijkheidsgehalte of waarheidsgehalte?
Hoe vorm te geven in verf?
Waar houdt kunst op en beginnen ethiek en moralisme te overheersen?
Kan de kunstenaar een stijl kiezen of is hij een stijl?
Waar begint originaliteit, wat is het unieke van een kunstenaar en wanneer is hij onderdeel van het marktmechanisme? Hoe schilder, hoe wilder?
Vloeien kunststijlen voort uit faculteiten van de geest?
Er zijn op het gebied der kunsten allerlei triviale vragen te bedenken waarbij men zich over de antwoorden geen zorgen hoeft te maken, omdat er meerdere antwoorden zijn in veel gevallen.
Zijn het vragen die het wezen van de kunst betreffen of randverschijnselen die de sociolo gische context van de kunst betreffen en waar liggen de grenzen en hoe deze te bepalen om niet in een oeverloze discussie te raken?
In de jaren zestig besprak ik met een niet echt domme collega realistische schilder die net als ik bij Galerie Mokum exposeerde, zittend in een zomerzonnetje op het terras van Hotel Americain in Amsterdam over hoe we ons toekomstig oeuvre als totalititeit moesten zien in retrospectief. Moesten wij vantevoren programmatisch vast leggen waar we ons hele kunstenaarsleven mee bezig zouden houden of niet. Ik vond van niet.
Ik sprak smalend over het werk van een programmatisch kunstenaar uit Maastricht, Gerard Caris, die zich bekeerd had tot de vijfhoek en alles schilderde in vijfhoeken. Het armoedige beeldende resultaat was er dan ook naar. Hij construeerde zijn oeuvre nav een neurotisch, gesloten wereldbeeld. Een reductie van de werkelijkheid.
Ik wil enkele woorden van kunsthistoricus Gombrich hierbij aanhalen:
“De vraag is echter niet door welke factoren de ene benadering of de ene stijl zich van de andere onderscheidt, maar de manier waarop in historisch opzicht de smaak en verande ringen in de wijze waarop de beeldende kunst in de geschiedenis in verschillende stijlen uiteen is gevallen. Het is een interessante vraag hoe het komt dat er herkenbare stijlen bestaan. Zonder deze stijlen was er van kunst geen sprake, laat staan van kunstgeschiedenis.
De eis van oorspronkelijkheid tijdens de romantiek, waarvan de echo nog lang in de twintigste eeuw in de echoput van de beeldende kunst en literatuur is nageijld. De pseudo wetenschappe lijke kleurtheoretische benadering van de post impressionisten, die het zichzelf moeilijker maakten dan nodig was. Dood lopende wegen. Geresulteerd in een kunst die geen begrijpelijke taal meer sprak, een Babylonische spraakverwarring die daarmee de belangstelling van het grote publiek verloor.
Wie was Gombrich?
Gombrich is geboren in 1909 in Wenen. Als hij negentien is en eindexamen gymnasium doet, kiest Gombrich voor zijn Matura Arbeit een kunsthistorisch onderwerp: Wandlungen in der Kunstbetrachtung von Winckelmann bis zur Jetztzeit, geheel in de bombastische Duitse traditie. Van 1928 tot 193 studeerde hij kunsthistorie en klassieke archeologie. Hij promoveerde op het architectonische oeuvre van Romano. In 1936 vestigt hij zich in Engeland als medewerker aan het Warburg instituut voor kunsthistorie van de Londense universiteit. Zijn Angelsaksisch publikaties dragen eenvoudige opschriften als Norm and Form, Ideals and Idols of The image and the eye.
Na de oorlog publiceert Gombrich The story of Art dat in Nederland onder de vreemd titel Eeuwige Schoonheid verscheen. In 1960 Art and illusion, dat de psychologische grondslagen van de figuratieve kunst behandelt.
(wordt vervolgd)