Het kind met de vele namen. 
 
De abstracte kunst;  een veelkoppig monster.
 
door Fred van der Wal 1978, Veenwouden
 
Het signalement is al jaren bekend; bijzondere kentekenen zijn er niet. Zijn opsporing is, dankzij zijn ont sporing, op Hoger Hand verzocht, dood noch levend is hij iets waard, hij is het monster zonder waarde : de abstracte schilder. Een veelkoppige draak, een beschamende vertoning, deze hoer van Nieuw Babylon. Zijn koppen dragen vele namen abstract expressionisme, action painting, geometrische abstractie, colour field- of hard edge painting, lyrische abstractie of de nieuwste flauwekul Fundamentele Schilderkunst, om van het geklungel van de Nieuwe (?) Wilden maar te zwijgen. Voer voor kunsthistorici en hysterici. 
 
De abstracte schilder:Aan het ene oog is hij stekeblind, het andere is overtrokken met een kwaad aardig zil verkleurig verhoornd vlies, het derde oog een kankergezwel, gedoopt in terpentijn, roest bruin van kleur, de tand des tijds etste een dollarteken in de pupil. Hij loert blind van de drank dwars door bankkluizen en portefeuilles deze lippendienaar van het kapitalisme. Hij taxeert. Uit zijn half geopende bek, de sluiting is al jaren defect, de geur van een slagerij. Het tandvlees zwart, de afgebrokkelde stompjes ivoor de grafzerk en getekend door nicotine, syfilis, goedkope wijn deze travestiet in de nieuwe kleren van de keizer, de net nylons bijeengehouden met nagellak, hijgt hij als hij de verf op het doek smijt, snikt: en steunt als een goedkope hoer na haar dertigste klant die dag. 
 
Een eigentijdse Prometheus geketend aan de rots van zijn onmacht zijn gebrek aan talent, dat blok aan zijn been zijn corruptie zijn slijmerigheid,geindoctrineerd door zijn onmondige akademie lera ren. Achteloos roept hij van achter zijn masker Voedoe bezweringen tegen die honende tegen stander; Het Gezond Verstand. Het hemels vuur blijft uit en elke avond komt de adelaar Fred van der Wal als spotvogel en pikt homerisch lachend zijn aangegroeide lever. Rondom het slachtoffer de veelkleurige uitwerpselen in cobra stijl, zijn artistieke testament; de roem die stinkt. Het rom melt in zijn darmen. 
 
Na de pauze van de klucht de meesterstruuk: Hij braakt konijntjes. Steunend sleept de artistiek in valide abstracte schilder zich voort. Zijn ene kruk is Kandinsky, de andere Mondriaan. Roerend zijn ze het eens; hij zwaait van links naar rechts deze pendule zonder wijzers.
 
Voor 99,9 % van de beeldende kunstenaars is de avant garde van zestig jaar geleden recent. Voor mij yesterdays papers rijp voor de afvalbak. Er kleeft varkensbloed aan de handen van de abstrac te charletan. Hij is onrein. Elke wanklank uit zijn bek is een leugen. Zijn merg is van piepschuim, zijn vlees rot en in zijn beenderen regent het pijpenstelen. Uit zijn onmachtig geslacht druipt etter. Zijn kunsthart heeft hij verpand aan het artistieke gooi- en smijtwerk op de kermis van de ijdel heid, de internationale kunstmarkt. Uit zijn zitvlees groeien geleende pauwenveren en waar hij gaat om zwermen wolken parasieten hem. Soms, als hij kunstluizen als E. de Wilde of het levende lijk Sand berg wil vermaken buigt hij zich voor over in het stof en halen zijn skelethanden de oog ballen uit de holle kassen om er stuiterbal mee te spelen. Het vuur schiet hem uit de opportunis tische sloffen hij is een zandberg, neemt de vorm aan waarin je hem giet,in zijn achilleshiel draagt hij een groot beeldkleurenbuis met afstandsbediening. Hij trekt zich het wereldleed aan in het algemeen en zich zelf af in het bijzonder. Wereldleed? Staat hij er niet boven op? Het liefst blijft hij op zijn heil ige stoel zitten en verroert zich niet uit angst voor een trap onder zijn krakende reet. Hij schreeuwt zijn vragen naar een standbeeld van lucifershout, krijgt geen antwoord en kraait: wie zwijgt stemt toe. Luidkeels en op overspannen toon declameert hij uit volle borst een tekst van een smerig stuk pa pier; een besmeurde kotszak; het cobra manifest. Uit de binnenzak van deze licht brenger steekt de linkse Lucebertiaanse oostgeblokte loftrompet het muziek instrument van deze moderne ratten vang er van Hameten bestaat uit een fopspeen, gekóppeld aan een blikken trechter en kunstig verbonden met een pad vinders­fluit. Het fluweel waar hij op zit is vochtig, stinkt en aange tast door schimmels. Zijn seks is tegen natuurlijk; het loont de moeite niet. Kwijlend verorbert hij de internationale kunst bladen. Hij is het kind met de vele namen, in zijn hersens weeft een tarantula zijn web van fan tasie fabels en folkore en rent steeds hetzelfde rondje. Zijn gebroken brood is klef van deeg, de wijn ge perst uit compost zijn wartaal besmet, zijn handen beven, zijn oren zijn dicht geslibd door kunsthis torisch gewauwel, iedere ochtend maakt hij de kachel aan in de hoop dat de inspiratie hem zal ver warmen.. 
 
Zijn ministerie van propaganda is bet Stedelijk Museum te Amsterdam, dat psychopaten asiel, die kweek bak van artistieke infectie. Zijn artistieke boodschap? Gemompel van een bedelende junk. Deze bastaard heeft geen stamboom. Hij schreeuwt in zijn kartonnen toeter: He who thinks will lo se his place in heaven. Niemand luistert.Nieuwe vogels nestelen zich achter de oren van de papier en tijgers en persmuskieten. Abstract schilderen is als koud vuur. Risicoloos kinderspel. Greasy Kid Stuff.
 
Wat heeft beeldend kunstenaar Fred van der Wal toch tegen zijn-'befaamde collega Koarel Appel?
 
”Helemaal niets,” zegt F. , gedoodverfd als  desperado (wanhopige woesteling) in het buurthuis hier op de hoek en haalt de schouders grimmig op.
 
”Integendeel, ik bewonder en vereer hem, een zakenman van allure, een grootheid. Een profeet. Ik heb een foto van hem boven mijn bed hangen, Zondagsochtends aanbid ik hem als alle kerkinte rieurschilders in de kerk een schuit vol psalmen leeg zingen. Wat Koarel maakt, smaakt. Koarel is me toch een joekel van een kunstartiest. Hij ken d'r wat van. Ik vind hem ook minstens zo goed als het duo Kluitman en van Es. Als Koarel langs komt sta ik aan de kant van de weg met m'n pet voor de gulp en lik de opspattende modder op die zijn otomobiel verspreid. Dat is het ware discipel schap. Die Koarel: Wat 'n klasse; Wat een stijl: Wat een man! Een echte breedgeborstelde ras ar tiest in bet bezit van de speciale kwast. Hij spet tert, plet, spat, stampt, beukt, bonkt en balkt uit alle gaten en hoeken.in 't wilde weg,dat 't een lieve lust heeft. Zuipt zich de kolere om z’n onder navelse waterleiding to ontsmetten en gaat daarna met die handen als kolenschoppen in bed te keer dat de buurt er schande van spreekt. Ja, wie zou zo geen kunstartiest willen wezen? ”
 
”Maar waarom ”, zo vragen wij voorzichtig, omdat wij zijn reputatie als realistisch kunstecshilder kennen, ”valt u toch steeds die overschatte al lang achterhaal de klad schilders steeds weer aan? ” 
 
”Och ”,  zegt de als rancuneus bekend staande fijnschilder en grimlacht fijntjes. Zwijgt vervolgens lange tijd en lijkt diep na te denken.
 
”Och, allerlei dingen,die ik niet zo gauw kan opnoemen. Of toch wel. Wacht eens eventjes: de kunst subsidie betaalt maar anderhalve ton per jaar aan mij uit en daar moet hard een nul achter, ik heb nog steeds geen privé vliegtuig,,  geen motor kruiser met ingebouwde concubine en mijn chauffeuse liet het verleden jaar een dag door griep afweten. Allemaal de schuld van de maatschappij. Alles zit ook tegen. Nogal logisch dat ik crimineel word. Zo komt een mens tot rare dingen. Ik heb laatst nog in bet Stedelijk Museum (die suppoosten lopen toch de hele dag to maffen of to slaap wandelen) wat verf met een Stanley mes van een Lataster gekrabd. Ach, wat verf van zo’n abstract; geen hond die er wat van merkt. Die klatsj-klatsj artiesten en kladschilders zijn ziende blind. Zom bies! Die gouaches van Jan Sierhuis, na een dag ligt de verf er af, je kan ze zo gaan opvegen. Een knoeier is ie, technisch is 't zo'n onbenul en dan dat gecultiveer de plat Amsterdamse spraakje, ik kots daar op, die man zit zijn leven lang in de artiesten steun, maar heeft wel drie huizen in eigen dom. Al die abstract expressionistische schilderijen storten van ellende in el kaar. Er blijft gelukkig niets over van die rotsooi.
 
Ik ben de draaideur waardoor heen die abstracte kladschilders spoorloos in het niets verdwijnen. Een open deur? Die trap je niet met een glazen muil dicht. Ik ben assepoester niet. En Jan Sierhuis niet de prins. Als ik toch moet trappen trap ik het liefst zo hard dat die abstracte schilders als drie trapsraketten de ruimte in schieten om als spionage satellieten rond de aarde te cirkelen voor ze ver branden. Daar zijn ze net goed genoeg voor die abstracten, om als kunstmaan met hun telelenzen op veilige afstand de Grote Internationale Voorbeelden uit de kunsthandel goed in de gaten te houden en zo snel mogelijk te imiteren. Hollandse abstracte kunstenaars zijn de Japanners van Europa; groot in imitatie, klein in originaliteit.