Want je kunt toch zonder gerede twijfel stellen dat de Moderne Beeldende Kunst tot stand komt om louter therapeutiese redenen. Kijk maar naar de resultaten die in het museum of de galeries hangen, dan denk je toch al gauw; ziek zijn beter worden, om met dokter van Swol te spreken…

september 29, 2021

. Indertijd, in 1966, toen ik debuteerde in het ingeslapen Haarlem met drie andere, helaas

vol ledig talentloze vrijetijdsschilders in kunstcentrum De Ark, waar

onbetrouwbaar ogende, schijbaar zeer vermoeide lieden de ganse dag werkeloos in

ver sleten fauteuils uit hun neus hingen te vreten, provinciale dames en heren

die uitmuntten in hoeren en snoeren, slempen en schrokken, doch vooral in het

tot zich nemen van clandestiene geestverruimende middelen, die de eens en voor

altijd gesloten poort en naar het paradijs zouden openen, omdat ze de apekool

van Huxley vraten, maar U raadt het al. Binnen enkele maanden waren zij hun huis

uit gezet en was het vrouwtje er van door met de boek houder van twee huizen

verder op. Dan denk ik aan niet echt postzegelfris ruikende, broodmagere,

doorrookte tiepes in kunstig gesneden jasjes gemaakt van mottige Perziese

opoekleedjes, hippe vogels die met verende schreden op de roze wolken van de

mariehuana en hasj hun opzienbaren de gang zwaaiend door de Grote Houtstraat te

Haarlem vervolgden, maar wel nadat zij bij het loket van sociale zaken hun

weekgeldje hadden opgehaald, dat onmiddellijk werd omgezet in weer een kilootje

van het een of ander verboden spul.

En daar hadden we dan weer de bekende langharige kwartaalzuiper Karel

Slingervoet, alom bekend van zijn onzekere tred en langdurige trips naar India

en Afrika, maar helaas niet bekend om de kwaliteit van zijn kunstwerken. Zoals

al die Haarlemse kunstartiesten vrijwel zonder uitzondering op de schobberdebonk leefden en nu nog. En toen ik die winterdag begin februari 1966 had gedebuteerd ben ik natuurlijk gelijk dolenthousiast met opgestoken armen en open gulp het kunstzinnige Kennemer plantsoen in gewandeld. Vol verwachting klopte mijn hart. Want daar zou het te vinden zijn. Wat? De tolerantie, het wederzijds respect, de hulpvaardigheid en weettikveel wat nog meer wel niet. Nou, dat was het dan. Dàt viel tegen! Om te beginnen; door wat een rare en enge tiepes werd dat plantsoen bevolkt. En van die verstikkende, verbrande dennenbomengeur van de Afghaanse of vettige Rooie Libanon moest ik ook niet veel hebben, daar kreeg ik het al van op mijn longen, nog voor mijn half geopende hartstochtelijk bevende

lippen het mondfilter van een stick had den nat gemaakt, dus dat werd ook al

niets. De lang harige, mooie Aletta te R. heeft mij in 1966 toen in de wereld

van de soft drugs geïntroduceerd, maar het was gewoon mijn wereld niet. Ik werd

er behoorlijk agressief van.

Van de frisse! zei ik dan en sloeg haar tuchtig op haar billen dan schoot de

joint vanzelf uit haar aangename mondje. Daar snakken de hippe vrouwtjes naar.

Ik ben toen maar jarenlang karate gaan doen tot 1997, om flink uit te delen,

daar ga je gezond van denken. Mijn relatie tot de vaderlandse kunst, in het bij

zonder het realisme, is miniem. Ik onderhoud alleen geen contact met de Peet moeder

van het realisme, de voor sommigen prettig uitziende, blonde Janna van Zon, die lang niet dom

schijnt te zijn volgens kunstschilders, net als ik dus en een heel persoonlijke, sympatieke schrijfstijl schijnt te hanteren.

Daarom waarderen wij elkaar ook zo, vooral als we elkaar niet tegen komen. En dat zal ik allemaal niet zo gauw zeggen in kunstenaarsland, want van complimenten kan de kachel niet roken. Toch zal ik de ander nooit om niet met emoties bespatten en besmeuren. Er moet een reden voor zijn. En verder onderhoud ik met personen uit het realistiese veld in de kunst geen relatie, zeker geen intieme met al die ziektes tegenwoordig. Ik ben trouwens- en dat vind ik toch wel heel belangrijk- geen modern beeldend kunstenaar- maar een kunstschilder. Het ambacht dus. En dat behoort tot een geheel ander tiepe. Want je kunt toch zonder gerede twijfel stellen dat de Moderne Beeldende Kunst tot stand komt om louter therapeutiese redenen. Kijk maar naar de resultaten die in het museum of de galeries hangen, dan denk je toch al gauw; ziek zijn beter worden, om met dokter van Swol te spreken. De

twintigste eeuw is in de kunsthistorie een betreurenswaardig ter minaal

ziektegeval. Maar een oplossing : Ausradieren Ik ben die Friese gepensioneerde

tekenleraar Jan van Loon niet. Je merkt het gelijk. Als een doorsneemens in

therapie gaat, dan wordt zijn ganse horizon in beslag genomen door zijn of haar

therapeut. Een zwaktebod. Ga maar eens te rade bij de aangenaam ogende

psychologe mevr. drs. Oenema te Oenkerk. Een echte vakvrouw. Geen wilsbeslissing

van de patiënt is meer mogelijk zonder eerst een consult te hebben afgelegd bij

dat leuke, aanminnige blondje waar ik wel een ochtendbeschuitje mee wil knappen

als ze tenminste aan mijn exclusieve seksjuwelen SM habits tegmoet wil komen

want in recht op en neer zie ik toe vallig niets meer, voor zover ik nog iets

zie tussen de klamme lappen. Treurnis alom meestal. Ik zie ?t aan mijn

geestelijk gehandicapte familieleden. Ik heb er diepe compassie mee.

Ik kan ook nooit zeggen tegen iemand die in therapie loopt; ?Gut, meid, wat ben

jij d?r toch van op geknapt!? Eerder het tegendeel. Nu zijn therapeuten minsten

zo geschift als hun patiënten. Ze weten waar ze het over hebben. Waar je mee om gaat word je door besmet. Het is een symbiose.